3 Jun 2017
Afgelopen week liep ik over begraafplaats Soestbergen. Niet ongewoon in ons vak, maar dit keer liepen er in mijn kielzog 25 leerlingen in de leeftijd van 9 tot 11 en drie onderwijzers mee. In groep 6/7 – de klas van mijn oudste – behandelden ze het beroep uitvaartondernemer. Dit bracht ons naar de begraafplaats: een route langs graven van oude admiralen, kamerheren van Willem I, II en III en jonge kinderen.
Hoewel ik enige onrust en wellicht een kleine muiterij had verwacht, was daar bij aankomst op de begraafplaats geen sprake van. De leerlingen waren geïnteresseerd, vroegen van alles, beschreven symbolen voor de dood die zij tegenkwamen, leerden vice-admiraal Koopman kennen en hoe hij letterlijk zijn schepen achter zich verbrandde. Zij zagen het graf uit 1882 van een kleine jongen Gerard en realiseerden zich dat – hoewel er niemand meer leefde die Gerard had gekend – wij toch nu met elkaar even stilstonden bij zijn graf en samen dachten aan die kleine jongen met de naam Gerard. De rotonde van Zocher middenop de begraafplaats maakte indruk, evenals het graf van scheepsarts Dompeling (‘Is dat een echt kussen, waar dat boek op rust?’ ‘Nee, het kussen is van steen.’ ‘Maar hij lijkt zo echt!’)
Onder de indruk en enthousiast liepen we terug naar school. Waardevol onderwijs, noemde de leerkracht het na afloop. En niet alleen voor de leerlingen, ook voor mij: waardevol een inkijkje te krijgen in de gedachtegang van een groep 9 tot 11-jarigen, in hun serieuze enthousiasme en in de manier waarop zij om kunnen gaan met het onderwerp dood.